Afgaan en opklimmen

‘Eh! Eh! Eh!’


Ze staat onderaan de heuvel.
Haar lichtroze jasje heeft zwarte vegen en haar blonde haren zijn aan haar wangen geplakt. De woorden zijn er niet, maar de boodschap komt luid en duidelijk over. Ik zucht.
Zo gaat het al de hele dag.
Als ze de pop niet aangekleed krijgt, als haar stoel aangeschoven moet worden, als ze haar schoenen niet uitkrijgt of haar jas niet aan..één geluidje van haar is genoeg om mij in beweging te dwingen.

‘EH! EH! EH!’
Ik heb de pop aangekleed, de stoel aangeschoven, haar schoenen uitgetrokken en haar jas aan.
Ik antwoordde haar lief, geduldig, kortaf, of niet, maar deed telkens wat ze wilde.
Deze keer probeer ik haar te negeren.
Ik doe een dappere poging om me op de andere kinderen te concentreren, maar binnenin begint het te kriebelen. Gevoelens van ergernis krabben zacht maar zeker de zorgvuldig geplamuurde glimlach van mijn gezicht af.
Haar bleke gezichtje is vuurrood aangelopen, haar handjes zijn tot vuistjes gebald, ze trilt.
De eerste keer hield ze de verkeerde kant van de reling vast en kon ze de weg niet vinden.
De tweede keer verloor ze haar evenwicht en rolde ze de helling af.
De derde keer liepen twee enthousiaste klasgenootjes haar pardoes omver.

‘EH! EH! EH!’
Ik kijk naar mijn voeten, draai de punten van mijn schoenen nog wat verder de aarde in. Koppig probeer ik haar aanhoudend gedrein te negeren en ik dwing mezelf te genieten van de zachte zonnestralen op mijn gezicht.
Het lukt niet.
Zij staat te stampvoeten en in mijn hoofd buitelen de gedachten over elkaar heen.
‘Kind ga in vredesnaam iets anders doen. Je ziet zelf toch ook wel dat het je niet lukt. Je bent nog veel te klein om zo hoog te klimmen! Pas op, dalijk val je weer naar beneden! En wat zullen je ouders wel niet denken als je zo vies en huilerig naar huis gaat straks?!’
Ik zucht nog eens.  
Wat ik ook doe, wat ik ook het zeg, het kan haar toch niets schelen.

‘EH! EH! EH!’
Het kan haar niet schelen dat haar al drie keer niet is gelukt.
Ze kan eens niet tellen.
Het kan haar niet schelen dat haar leeftijdsgenootjes moeiteloos hun weg naar boven weten te vinden.
Ze ziet hen niet eens klimmen.
Het kan haar niet schelen dat andere kinderen haar hebben zien vallen of struikelen.
Onderweg naar boven is ze toch alleen met zichzelf bezig.
De zon trekt weg en ik voel kleine druppels op mijn haren vallen.
Ze blijft staan, blijft naar me kijken en blijft stampvoeten.
Even kom ik in de verleiding om haar op te pakken en ver van de glijbaan weer neer te zetten.
Haar toe te snauwen dat ik he-le-maal GEK word van haar ge-EH,  dat ze die helling helemaal niet op kan, dat ze niet zo moet drammen en beter iets anders kan bedenken om te doen.
Hoe vaak heb ik mijn fouten geteld en mezelf afgesnauwd dat ik het niet kan?
Hoe vaak heb ik mezelf vergeleken met anderen en mezelf verweten dat ik niet zo moet drammen?
Hoe vaak heb ik me geschaamd omdat ik dacht dat anderen naar me keken als ik onderuit ging?
En hoe vaak heb ik van mezelf geëist dat ik beter iets anders kon bedenken om te doen?

‘EH! EH! EH!’
Ik pak haar niet op, ik snauw haar niet af. Ik kijk alleen naar haar.
Een stampvoetend minimeisje onderaan de heuvel dat weigert op te geven tot ze van de glijbaan kan. Als ik naar haar toe loop, grijpt haar zanderige handje meteen de mijne vast. 
Samen stijgen we op. Zij naar glijbaan, ik boven mezelf uit.
Zij giechelt, ik lach.
‘Wie het eerst beneden is!’

Rije rije rije in een wagentje… (En als je dan niet rije wil, dan draag ik je)

Het zwarte gevaarte staat gestald in de gang.
Tot nu toe heb ik het hardnekkig genegeerd.
Iedere keer dat ik er lang liep, dacht ik diep na over andere dingen, bekeek ik details in de hal of drukte ik weg wat er in me op dreigde te komen.
Ik durf niet.
Ze zeggen dat het maar een paar meter is naar de winkel – het enige wat ik NIET moet doen is door rood lopen
Ze zeggen dat de kinderen vastzitten, dat ik ze heus niet kwijtraak,
Ze zeggen dat er voor alles een eerste keer is, dat ik het heus wel kan, dat ik binnen een kwartier vast terug ben.
Ze kunnen zeggen wat ze willen, maar er is niets dat me geruststelt.
Ik ben te lomp, te onervaren, te nieuw.
Met mijn winterjas aan zie je mijn blauwe uniform niet.
De kinderen lijken niet eens op mij, maar toch ben ik bang.
Bang voor de vertederende blikken op de meisjes in de wagen.
Bang voor het glimlachje van herkenning in het voorbij gaan.
Bang voor het praatje dat kan komen.
Bang voor de vragen die ik niet kan beantwoorden.
Bang voor de reactie van de ander als ik door de mand val.
Bang want ik ben gewoon geen moeder, ik ben alleen maar aan het werk.

We gaan.
Met bibberbenen duw ik het zwarte gevaarte voor me uit, manoeuvreer me langs deuren en poortjes. Het sturen gaat soepeler, de wagen is minder zwaar. Alleen het gewicht op mijn schouders blijft hardnekkig doordrukken.
Als we op straat zijn, zie ik hun hoofdjes.
Een hoofdje met zachte zoutenpeper kleurige pijpenkrullen dat van links naar rechts draait. Een hoofdje met zwart steil haar dat achterover leunt en alles over zich heen laat komen.
Twee hoofdjes die rondkijken, observeren en leren. Die naar mij omhoog kijken om te kijken of ik heb gezien wat zij zagen. Vingertjes die wijzen, een hoge lach en een stemmetje dat mijn naam roept om te checken of ik er nog wel ben.
Ik ben alleen geen moeder, ik ben gewoon aan het werk.
Twee hoofdjes draaien op volle toeren en mijn hoofd staat eindelijk stil.

Kinderloos Compleet

‘Hoeveel kinderen heb je?’
Ik sta bij het aanrecht en peil voorzichtig of de zorgvuldig gekolfde melk op de goede temperatuur is om aan haar baby te geven. Ik glimlach sneller dan ik mijn antwoord vind.
‘Helaas geen.’ Ze deinst een beetje terug, haar ogen worden groot.
‘Oh sorry, je bent zo goed met kinderen, ik ging er vanuit dat je ook moeder was.’
Mijn hart staat open om haar warme woorden te ontvangen.
Het ruwe randje van gemis voel ik bijna niet.
‘Dank je wel!’
De stilte die valt hangt wat ongemakkelijk tussen ons in.
‘Oh, ik weet zeker dat als het juiste moment er is..’
Ze zwijgt weer, draait wat heen en weer op de bank. Als ik naar hen toe kom lopen met de fles in mijn hand, strekt haar baby blij haar armpjes naar me uit. Ik schud glimlachend mijn hoofd en geef de fles aan haar moeder.
‘Volgens mij drink jij het lekkerst bij jouw mama op schoot schat.’
We kijken beiden hoe haar kind met beide handen het flesje vastgrijpt en begint te drinken.
Ik haal mijn schouders om en blijf even staan.
‘Dat juiste moment, wie weet! Tot die tijd heb ik jouw kindje en al haar vriendjes en vriendinnetjes hier om voor te zorgen.’
We kijken elkaar glimlachend aan en niet lang daarna verdwijnt ze met haar dochter door de deur naar buiten. Ik zet de schone vaat in de keukenkast, ruim het laatste speelgoed op en til de stoelen omhoog terwijl ik nadenk over haar woorden.
‘Als het juiste moment er is..’
Wat hebben we lang gewerkt naar het juiste moment. Vroeger, toen we nog dachten dat het leven maakbaar was en geluk was af te dwingen. We hadden een compleet plaatje in ons hoofd en wilde dat helemaal. We fantaseerden over de juiste leeftijd om een gezin te stichten, kochten een huis op de groei en ik paste mijn ambities aan op een baby uiteindelijk niet kwam.

Zij schrijft dat zij compleet is. De mama-blogger met drie dochters durft met zekerheid te zeggen dat ze niet voor een vierde kindje gaan, omdat hun gezin af is. Toch blijft het kriebelen. Ze bespreekt het met andere mama’s die zich ook ‘af’ voelen. Ze zijn blij dat hun kinderwens achter de rug is, dankbaar voor het complete gevoel, maar kijken met heimwee terug op de mooie mijlpalen van hun zwangerschappen en kraamtijd.  
En wij? Wanneer zijn wij dan af? Wanneer ben ik eindelijk compleet?
Mijn hart is blijven breken tot ik het openbrak. Alle plaatjes van compleetheid zijn langzaamaan vervangen door een diepe dankbaarheid voor wat er nu is.
De hoop, de vrees, het verdriet en de verheuging, ze zijn er allemaal.
Nog steeds.
Ik zie ze niet langer als solo artiest, maar als de complete band van verlangen die ze vormen om mijn wens. Soms klinken er liedjes van gemis, andere dagen liedjes van verlangen. Soms dans ik op het ritme van mijn vrijheid en soms overvalt een ballade van bedroefdheid me wanneer ik plots word geconfronteerd met mijn onvervulde wens. Het maakt niet meer uit. Muziek is muziek en ik dans, welke melodie er ook klinkt.

Zes smaken verdriet en leren zitten in de storm

‘Ikke uit! Ikke uit!’
Ze strekt haar korte armpjes uit, reikt naar het hekje dat zich een paar meter van ons vandaan bevindt. Tranen rollen over haar bolle wangetjes en ik fluister in haar haren.
‘Ik weet dat je verdrietig bent meisje, het is ook niet leuk om papa en mama gedag te zeggen he. Maar ze komen je vanavond weer halen. Beloofd.’
‘Ikke uihuiiittt… ikke uihuiiittt!’
Met haar mond vlakbij mijn oor begint ze nu nóg harder te huilen.
Volgens mij is het alarmfase rood nu.
Haar ogen staan verwilderd, rode strepen en vlekken kleuren haar gezicht.  Snot en tranen zijn overal en het haar gedraai in mijn armen neem toe. Haar beentjes spartelen en ik verstevig mijn grip zodat ze niet uit mijn armen kan vallen.
Mijn hartslag en haar gehuil doen een wedstrijdje om het hardst. Haar bibberlip haalt het niet bij mijn trillende vingers en de kriebels in mijn buik worden zenuwen.
Waarom houdt ze niet op met huilen? Wat moet ik doen?
Moet ik haar sussen, haar stevig vast blijven houden en wiegen? Moet ik haar afleiden, of juist negeren? Zal ik haar in bed stoppen zodat ze kan uitrusten van alle emotie? Of is ze nog niet klaar met huilen en zorgt isolatie alleen maar voor nieuw verdriet?
Als ik moeder was geweest, had ik misschien op mijn moederinstinct kunnen varen, maar nu voel ik me verloren op een zee van haar verdriet.
Moeders weten dit soort dingen, moeders kúnnen dit.
Ik ben geen moeder, ik ben pas begonnen met werken en ik weet het niet wat ik moet doen.
Mijn schreeuwende onzekerheid klinkt indringender dan haar aanhoudende gehuil.

Ik was vier en huilde hartverscheurend als mijn moeder me naar school bracht. Kusje, knuffel, zwaaien bij het raam, het was een ritueel dat lange tijd gepaard bleef gaan met tranen.
De juf was lief, tilde me op en troostte me, maar er was altijd een moment dat ze me weer neer moest zetten. De juf was mijn moeder niet.
Ik was zes toen ik leerde dat goed voorbeeld doet volgen. Mijn zusje werd geboren en ik werd rolmodel. ‘Niet huilen Aat, geef *ade het goede voorbeeld.’
Ik leerde hoe ik mijn bibberlip in de juiste positie moest plooien en mijn tranen kon wegslikken. Ik ben een voorbeeld.
Ik was achttien toen ik leerde dat kinderen zichzelf moeten leren troosten en voelde me betrapt omdat ik nog steeds niet wist hoe ik dat moest doen.
Ik kon mezelf sussen door te eten, mezelf af te leiden door te kijken naar alles waar ik in tekortschoot en mezelf negeren door me op mijn school of werk te storten.
Ik had niet geleerd om mezelf vast te houden en te wiegen en voelde niet hoe moe ik was van het dragen van al mijn opgepotte tranen.

Nu ben ik tweeëndertig en is er iedere maand verdriet.
Soms is het bozig verdriet.
Dan schreeuw en vloek ik, gooi ik met de deuren en veracht ik de oneerlijkheid van het leven.
Soms is het zwaar verdriet.
Dan word ik in het diepe gegooid en ga ik kopje onder in mijn tranen.
(Iedere keer ben ik verbaasd als ik weer boven kom drijven.)
Soms is het gulzig verdriet.
Dan vreet de pijn van nu me op en verslinden de zorgen voor later me meedogenloos.   
Soms is er stil verdriet.
Dan schieten alle woorden tekort en alleen blijft de herinnering aan iets dat zo mooi had kunnen zijn.
Soms is het eenzaam verdriet.
En soms is het zacht verdriet.
Dan drijft er een wolkje met tranen en gemis voorbij en voel ik hoe mijn hart na al het huilen weer zacht en warm wordt.

Het kleine meisje in mijn armen snikt nog steeds.
Ik weet niet met welk verdriet zij worstelt vandaag, maar we gaan er maar bij zitten. Met onze gezichten naar elkaar toe wachten we. We houden onszelf en elkaar vast, we wiegen. Ik neurie zachtjes.
Mijn onzekere gedachten verliezen steeds meer hitte en doven zachtjes uit.
Er komen weer wat pauzes tussen haar snikjes door.
Dan laat ze zich tegen me aan vallen, vlijt haar wang tegen mijn schouder en kijkt me aan.
Haar ogen glinsteren en langzaam breekt er een klein lachje door op haar gezicht. Ik lach terug.
De storm is weer voorbij.

*ade: jonger broertje of zusje