De onmacht van een schrijver

In de film weet ik het vaak al te voorspellen.
De schijnbaar kleine aanleiding die leidt naar de alles veranderende plottwist.
Die ene blik, interactie, of handeling die ervoor zorgt dat het treintje richting een happy end in beweging komt. Het hoofdpersonage komt tot een besef, de stukjes vallen op hun plek en het verhaal kan niet anders dan afsluiten met een mooie eindscène. Strikje eromheen en klaar.
Soms hang ik als een helikopter boven mijn eigen leven, probeer ik in alle warrigheid een rode draad te ontdekken. Iedere keer raak ik met mezelf in de knoop.
Ik voorzie kleine, schijnbaar onbenullige dingen van commentaar, beoordeel ze als de voorbode die ervoor zal zorgen dat ons verhaal van ongewenste kinderloosheid eindelijk eindigt met een baby.

Natuurlijk werd ik deze keer ongesteld, na onze reis in Indonesië moest mijn lijf eerst landen, eerst alle emotie en gebeurtenissen verwerken en dan zal ik volgende maand vast…
Als ik deze maand zwanger word, ben ik uitgerekend rond mijn verjaardag. Als ik 33 word op de 22ste, dan zal het kindje komen.
Logisch dat ik nu niet zwanger ben, ik ben ook veel te gestrest na zo’n hectisch jaar. Volgend jaar wordt vast anders..
Kerskindjes, lentebaby’s, zomerkinderen of een baby in de herfst.
In mijn scenario’s heb ik ze allemaal gehad. Ging ik zwanger op vakantie, werd ik zwanger op vakantie, of deden we nog even een laatste trip naar zee voordat de kleine zou komen.
Dit zou de verandering zijn van ons verhaal, ik wist het zeker.
Ik moest eerst even ontgiften, een nieuwe baan, een emotionele horde over, een trauma verwerken, gezonder eten, lichamelijk in balans komen, geestelijk in balans komen, spiritueel in balans komen, de hele balansbullshit loslaten en ‘gewoon leven.’
Hij moest eerst meer balans op zijn werk, deze levensles onder de knie krijgen, meer sporten, meer energie, meer daadkracht, of juist meer rust.
We moesten eerst nog aan onze relatie werken, de tuin doen, naar zijn familie, naar mijn familie, een retraite, meer ruimte in ons leven, meer bewustzijn, minder bewustzijn.
We vinken alle puntjes af, werken alle lijstjes door, zoeken naar nieuwe doelen, taken of voorwaarden om aan te voldoen. 
Alles voor een plottwist, maar ons verhaal blijft onveranderd.

Wij zijn 93 maanden en meer dan honderd scenario’s verder.
De baby’s die tegelijkertijd met mijn kinderwens werden geboren, gaan naar school en halen hun zwemdiploma’s. Complete gezinnen zijn er in die tijd gevormd, complete huwelijken en relaties zijn gestrand.
Een streepje, blijft een streepje.
Waar eerst hoop en wanhoop was, is er nu niets.
De scenario’s sterven langzaam uit, mijn helikopter blijft steeds vaker aan de grond staan.
De Grote Leegte die op me af denderde als ik dacht aan een later met z’n tweeën, verandert steeds meer in De Grote Opluchting.
Geen hoop, geen testen, geen scenario’s, geen kinderen.
Gewoon dit, gewoon wij.
Genieten van elkaar, onze relatie, onze vrijheid en onze levensstijl.
Verdiept en verbonden door het verdriet dat er nog steeds doorheen golft, dat er altijd doorheen zal golven. Soms kabbelend, soms heftig als een tsunami.

Nou, als dit geen voorbode is van een plottwist, dan weet ik het ook niet meer.

Rije rije rije in een wagentje… (En als je dan niet rije wil, dan draag ik je)

Het zwarte gevaarte staat gestald in de gang.
Tot nu toe heb ik het hardnekkig genegeerd.
Iedere keer dat ik er lang liep, dacht ik diep na over andere dingen, bekeek ik details in de hal of drukte ik weg wat er in me op dreigde te komen.
Ik durf niet.
Ze zeggen dat het maar een paar meter is naar de winkel – het enige wat ik NIET moet doen is door rood lopen
Ze zeggen dat de kinderen vastzitten, dat ik ze heus niet kwijtraak,
Ze zeggen dat er voor alles een eerste keer is, dat ik het heus wel kan, dat ik binnen een kwartier vast terug ben.
Ze kunnen zeggen wat ze willen, maar er is niets dat me geruststelt.
Ik ben te lomp, te onervaren, te nieuw.
Met mijn winterjas aan zie je mijn blauwe uniform niet.
De kinderen lijken niet eens op mij, maar toch ben ik bang.
Bang voor de vertederende blikken op de meisjes in de wagen.
Bang voor het glimlachje van herkenning in het voorbij gaan.
Bang voor het praatje dat kan komen.
Bang voor de vragen die ik niet kan beantwoorden.
Bang voor de reactie van de ander als ik door de mand val.
Bang want ik ben gewoon geen moeder, ik ben alleen maar aan het werk.

We gaan.
Met bibberbenen duw ik het zwarte gevaarte voor me uit, manoeuvreer me langs deuren en poortjes. Het sturen gaat soepeler, de wagen is minder zwaar. Alleen het gewicht op mijn schouders blijft hardnekkig doordrukken.
Als we op straat zijn, zie ik hun hoofdjes.
Een hoofdje met zachte zoutenpeper kleurige pijpenkrullen dat van links naar rechts draait. Een hoofdje met zwart steil haar dat achterover leunt en alles over zich heen laat komen.
Twee hoofdjes die rondkijken, observeren en leren. Die naar mij omhoog kijken om te kijken of ik heb gezien wat zij zagen. Vingertjes die wijzen, een hoge lach en een stemmetje dat mijn naam roept om te checken of ik er nog wel ben.
Ik ben alleen geen moeder, ik ben gewoon aan het werk.
Twee hoofdjes draaien op volle toeren en mijn hoofd staat eindelijk stil.

Zes smaken verdriet en leren zitten in de storm

‘Ikke uit! Ikke uit!’
Ze strekt haar korte armpjes uit, reikt naar het hekje dat zich een paar meter van ons vandaan bevindt. Tranen rollen over haar bolle wangetjes en ik fluister in haar haren.
‘Ik weet dat je verdrietig bent meisje, het is ook niet leuk om papa en mama gedag te zeggen he. Maar ze komen je vanavond weer halen. Beloofd.’
‘Ikke uihuiiittt… ikke uihuiiittt!’
Met haar mond vlakbij mijn oor begint ze nu nóg harder te huilen.
Volgens mij is het alarmfase rood nu.
Haar ogen staan verwilderd, rode strepen en vlekken kleuren haar gezicht.  Snot en tranen zijn overal en het haar gedraai in mijn armen neem toe. Haar beentjes spartelen en ik verstevig mijn grip zodat ze niet uit mijn armen kan vallen.
Mijn hartslag en haar gehuil doen een wedstrijdje om het hardst. Haar bibberlip haalt het niet bij mijn trillende vingers en de kriebels in mijn buik worden zenuwen.
Waarom houdt ze niet op met huilen? Wat moet ik doen?
Moet ik haar sussen, haar stevig vast blijven houden en wiegen? Moet ik haar afleiden, of juist negeren? Zal ik haar in bed stoppen zodat ze kan uitrusten van alle emotie? Of is ze nog niet klaar met huilen en zorgt isolatie alleen maar voor nieuw verdriet?
Als ik moeder was geweest, had ik misschien op mijn moederinstinct kunnen varen, maar nu voel ik me verloren op een zee van haar verdriet.
Moeders weten dit soort dingen, moeders kúnnen dit.
Ik ben geen moeder, ik ben pas begonnen met werken en ik weet het niet wat ik moet doen.
Mijn schreeuwende onzekerheid klinkt indringender dan haar aanhoudende gehuil.

Ik was vier en huilde hartverscheurend als mijn moeder me naar school bracht. Kusje, knuffel, zwaaien bij het raam, het was een ritueel dat lange tijd gepaard bleef gaan met tranen.
De juf was lief, tilde me op en troostte me, maar er was altijd een moment dat ze me weer neer moest zetten. De juf was mijn moeder niet.
Ik was zes toen ik leerde dat goed voorbeeld doet volgen. Mijn zusje werd geboren en ik werd rolmodel. ‘Niet huilen Aat, geef *ade het goede voorbeeld.’
Ik leerde hoe ik mijn bibberlip in de juiste positie moest plooien en mijn tranen kon wegslikken. Ik ben een voorbeeld.
Ik was achttien toen ik leerde dat kinderen zichzelf moeten leren troosten en voelde me betrapt omdat ik nog steeds niet wist hoe ik dat moest doen.
Ik kon mezelf sussen door te eten, mezelf af te leiden door te kijken naar alles waar ik in tekortschoot en mezelf negeren door me op mijn school of werk te storten.
Ik had niet geleerd om mezelf vast te houden en te wiegen en voelde niet hoe moe ik was van het dragen van al mijn opgepotte tranen.

Nu ben ik tweeëndertig en is er iedere maand verdriet.
Soms is het bozig verdriet.
Dan schreeuw en vloek ik, gooi ik met de deuren en veracht ik de oneerlijkheid van het leven.
Soms is het zwaar verdriet.
Dan word ik in het diepe gegooid en ga ik kopje onder in mijn tranen.
(Iedere keer ben ik verbaasd als ik weer boven kom drijven.)
Soms is het gulzig verdriet.
Dan vreet de pijn van nu me op en verslinden de zorgen voor later me meedogenloos.   
Soms is er stil verdriet.
Dan schieten alle woorden tekort en alleen blijft de herinnering aan iets dat zo mooi had kunnen zijn.
Soms is het eenzaam verdriet.
En soms is het zacht verdriet.
Dan drijft er een wolkje met tranen en gemis voorbij en voel ik hoe mijn hart na al het huilen weer zacht en warm wordt.

Het kleine meisje in mijn armen snikt nog steeds.
Ik weet niet met welk verdriet zij worstelt vandaag, maar we gaan er maar bij zitten. Met onze gezichten naar elkaar toe wachten we. We houden onszelf en elkaar vast, we wiegen. Ik neurie zachtjes.
Mijn onzekere gedachten verliezen steeds meer hitte en doven zachtjes uit.
Er komen weer wat pauzes tussen haar snikjes door.
Dan laat ze zich tegen me aan vallen, vlijt haar wang tegen mijn schouder en kijkt me aan.
Haar ogen glinsteren en langzaam breekt er een klein lachje door op haar gezicht. Ik lach terug.
De storm is weer voorbij.

*ade: jonger broertje of zusje