‘Waar ligt jouw rouw?’
Ze zit tegenover me op de witte stoel, de bronzen eyeliner omlijst haar sprankelende ogen.
Haar jonge ernst doet me denken aan Vlinder en verraadt dat ze het leven al op haar donkerst heeft gezien. Toch straalt ze nog steeds een mix van onschuld, levenslust en daadkracht uit, zoals ik die wel vaker zie bij jongere mensen.
Haar wijsheid ontroert me. De uitleg die ik telkens weer geef aan anderen, is bij haar overbodig.
‘Ik weet niet waar mijn rouw ligt. Soms ligt het in vroeger, omdat we al zoveel herinneringen hadden kunnen maken. Ik zie zwemdiploma’s, filmpjes van dansvoorstellingen en rouw over mijn leven als moeder dat maar niet begon.
Soms ligt het in het nu, omdat de wereld nu wit is en de mijne een beetje grijs.
Ik zie op social media foto’s van blije kinderen in de sneeuw. Hun rode wangen, natte handschoentjes en een scheve muts. Dan sneeuwt het bij mij een beetje rouw, want mijn kind is er niet om met hen mee te spelen.
En vaker dan ik wil, ligt rouw in later.
Want wie houdt me gezelschap als ik oud ben? Wie staat er aan mijn sterfbed en wie geeft mijn verhalen door?’
Ze knikt.
‘Ik ben ook iets verloren. Zijn komst zou van mij een zus maken, maar ik bleef enig kind.
Ik keek zo naar hem uit, maar hij is nooit gekomen. Hoe draag je iets als het nooit heeft bestaan?’
‘Ik draag mijn kind met een slinger van kleine verdrietjes in een doosje van groot gemis.
Mijn rouw is rauw en er is geen ontsnappen aan.
De groeven die ze achterlaat zijn diep, maar steeds vaker voel ik hoe ze mijn karakter polijst als een diamant. Zonder weerstand is er geen glans en ik leer van haar steeds opnieuw hoe ik kan stralen.
Ik leer hoe ik mijn verdrietjes kan laten overwaaien als regenwolken in een storm.
Mijn wangen worden nog steeds nat, maar blijven dat niet.
Ik leer het verlangen achter mijn gemis weer aan te raken en durf weer te voelen hoe blij ik word van de kinderen om me heen.
Ik leer te kijken voorbij mijn schaamte en mijn ogen niet af te wenden van wat ik zie.
Ik zie mijn hart vol opgepotte liefde dat bijna overloopt van verlangen om te zorgen met zachtheid.
Ik zie mijn diepe wens om weer te spelen, weer te ontdekken en bij te dragen aan het levensverhaal van anderen.
Ik zie mijn verlangen om te verbinden, te delen, om door te geven.
Ik zie het allemaal en het werd tijd om daar iets mee te doen.’
Haar ogen fonkelen me tegemoet.
Ik heb zin om haar hand te pakken, maar ze voelt al zo dichtbij dat dat niet nodig is.
‘Wat ben je dan gaan doen?’
‘Sinds deze week werk ik in de kinderopvang. Ik werk met baby’s, kleine kinderen en tieners.
Iedere werkdag omring ik mezelf met jonge mensen die aan het begin staan van hun eigen verhaal.
Iedere werkdag mag ik werken vanuit de zachtheid waar ik me zo op heb verheugd en mag ik verbinden, delen en doorgeven, zoals ik dat graag wil doen.
Mijn rouw draag ik in mijn hart. Ze breekt me niet langer op, maar open.
Ik heb nog niet gekregen wat ik wil, maar heb wel alles wat ik nodig heb.’
‘Soms is dat precies genoeg.’
Ik kijk haar na wanneer ze wegloopt en glimlach.
Je hoeft elkaar niet te kennen om elkaar te begrijpen.
Soms is één vraag al genoeg.