Ze lopen aan de overkant van de straat. Zij aan zij, drie man sterk.
In hun stoere snelle pas zit een huppeltje verstopt.
‘Driemiljoenzevenhonderdachtentachtigduizendriehonderd, vijvendertigmiljoennegenhonderdvierenzestig..’
De jongen met de groene jas fronst. Met opperste concentratie rollen de grootste getallen razendsnel uit zijn mond.
Zijn klasgenoot kijkt bewonderend toe.
Hij kijkt alsof hij de getallen kan proeven. Alles heeft een naam en vanaf nu ook een aantal. De wereld stopt niet bij honderd.
‘Negenhonderdzestigduizendvijfhonderdendrie komma zes..’
‘ Ja ja, ontelbaar!’
De derde jongen, blond haar en rode wangen, onderbreekt de teller ongeduldig.
De bal die hij onder zijn arm draagt, laat hij een aantal keer stuiteren.
‘Ontelbaar bestaat niet!’ Zegt de tellende jongen stellig.
‘Want je kunt álles tellen, soms kost het alleen wat tijd!’ Vult de klasgenoot aan.
‘Oh ja? Waarom bestaat het woord ‘ontelbaar’ dan?
Waarom worden er woorden bedacht voor dingen die niet bestaan?’
Hun pas stopt abrupt en verbaasd kijken ze elkaar aan .
‘Ja waarom eigenlijk?’ De grootse teller lijkt van zijn stuk gebracht.
‘Zouden er meer woorden zijn voor dingen die niet bestaan?’ Vraagt de klasgenoot zich verwonderd af.
‘Hopeloos,’ mompel ik zacht, terwijl de jongens aan me voorbij snellen.
Hoe donker het soms ook lijkt, ik vind altijd een lichtje van vertrouwen.
Soms kost het alleen wat tijd.