NEE.

Ik haatte het om het te horen.
De afwijzing. De twijfel, de gevoelens van schaamte en minderwaardigheid.
Waarom wilden ze me niet?

Ik haatte het om het te zeggen.
Het weigeren, het afwijzen, het afstoten.
De schuldgevoelens en de schaamte.
Waarom kon ik niet behulpzamer, coöperatiever of guller zijn met mijn tijd en energie?
De angst dat mijn NEE een gedwongen JA werd, volgde me als een schaduw.
Zorgde ervoor dat ik met mijn JA’s strooide alsof het confetti was en de daarbij behorende NEE’s tegen mezelf overschreeuwde.

Ik wilde NEE kunnen zeggen, om JA te kunnen menen.
Dus ik las boeken, ging talloze keren in therapie. Voerde gesprekken met mezelf, Mr. Simpelsap en mijn vriendinnen om de voorraad van mijn NEE’s aan te vullen en mezelf volledige toegang te verschaffen zodat ik het ooit zou kunnen.
NEE zeggen.
Ik bleef volharden in het NEE horen door talloze keren te solliciteren, vragen te stellen, schrijfideeën te delen voor publicatie. Ik bouwde van alle NEE’s die ik hoorde een trap om mezelf te kunnen overstijgen.

NEEEEEE! Ik.WIL.NIET!
Welkom bij de masterclass in NEE voor gevorderden.
Zesentachtig centimeter vurige koppigheid brult me tegemoet.
Ze blijft me strak aankijken, terwijl ze haar volume nog een tandje omhoog gooit.
Ik. Wil.Geen.Schone. LUIEAAHHH!
Ieder woord dat haar mond verlaat gaat gepaard met een klap in haar handen.
Op een goede dag, interpreteer ik het geklap als een applaus voor het geduld van haar moeder, op een slechte dag lijkt het op een irritant maar vreedzaam alternatief van mijn dochter voor het diepe verlangen om ieder woord op mijn gezicht te klappen.
Dit is driftbui nummer zeven, het lijkt erop dat dit een slechte dag is geworden.

Ik heb het geprobeerd.
Voorbereiden, herhalen, keuzes aanbieden, op gebiedende toon instructies geven.
Op ooghoogte, op kalme toon, dichtbij haar.
Iedere keer opnieuw. Echt.
“Nee, neee NAAAIIII!”
Het is niet genoeg.
Ze blijft haar NEE’s op hoog tempo op me afvuren, met een precisie die me recht in mijn irritatiezone raakt.
Ben ik niet genoeg?
De gedachte schiet vliegensvlug door mijn hoofd heen. Voordat ik haar kan pakken, is ze alweer verdwenen.

Intussen heeft het volume van haar NEE’s standje oorpijn bereikt en staat ze niet alleen te klappen, maar ook te stampvoeten.
Vanbinnen stampvoet ik ook. HOEZO NEE?!
Ik wil haar vastpakken, dwingen zich over te geven. Haar desnoods in een houdgreep nemen om die stomme luier te verschonen. Ik wil haar achterlaten en in haar NEE-sopje gaar laten koken.
Ik wil dat het stopt.
Ik wil van alles, maar doe niets. Loop naar de stoel en laat me erin zakken.
Zucht diep en kijk haar aan.
‘Dan niet’.

Zesentachtig centimeter woeste wijsheid kijkt me verbaasd aan.
‘Echt niet mama?’
‘Nee.’

Kamp Kindervreugd (deel 2)


Jarenlang keken we toe hoe anderen vertrokken naar de plek waar het leven Anders was.
De plek waar ze samenkwamen, neerstreken met hun hyperactieve hordes kinderen.
Waar er gelachen en gerend werd, waar er altijd muziek klonk en iedere stap een mijlpaal was.
Waar er vertederd werd gekeken naar maatje 56 en kleine sokjes en bolle buiken liefdevol werden bewonderd en geaaid.
Waar ervaren bewoners hun “Nou.. wacht maar tot,…” inleiding te pas en te onpas uitrolden tegenover hun minder ervaren buren en trauma’s en onderdrukte frustraties feilloos werden vermengd met ‘goede bedoelingen’ en ‘liefdevol advies’.
De plek waar ze verstrikt raakten in concurrentiestrijdjes, al watertrappelend hun onzekerheden als ballen onder water bleven duwen, want “ doet die van jou dat nog niet? Nou, die van mij allang” en “mag zij dat van jou? Nou, ik maak daar meteen korte metten mee!”

De plek van alle verantwoordelijkheden, eeuwige overprikkeling en slepend slaaptekort, waar zij zich stiekem aan probeerden te onttrekken wanneer wij weer eens op bezoek waren.
Daar waar zij het gemis van hun oude leven ons heimelijk keer op keer weer toevertrouwden. “Want ouder zijn is ook niet alles”. En: “Je hebt geen idee wat moe zijn is totdat je MOE-der bént”.
Gevolgd door het steevaste ‘ maar we zijn vooral dankbaar dat dit ons is gegund’ wanneer ze zich per ongeluk iets teveel van die donkerte lieten ontglippen en zich misschien wel realiseerden dat hun verloren vrijheid iets anders was dan ons huidige gemis.

Ineens was de boot aan en zaten we er boven op.
De stroom van babyshowers, genderreveals, bellypaintings, kraamborrels vol babyroze en babyblauw, glitters, ballonnen en slingers kwam op gang. Gepaard met mondkapjes, vaccins, teststraten, social distancing, quarantaines en complotten maakten we eindelijk, na 8 jaar hopen en wensen die oversteek.
Het medelijden en medeleven werd medeblijdschap. We werden overspoeld met kaartjes, cadeautjes, appjes en lieve woorden. Nooit had ik kunnen bedenken dat zoveel mensen ons meegedragen hebben in gedachten en in stilte zoveel liefs naar ons stuurden.

De mensen die ons voorgingen zijn uit het zicht verdwenen. Genieten van hun herwonnen vrijheid nu hun kroost welbespraakt, zindelijk en zich in zekere mate zelfstandig de wereld eigen maakt.
Soms komen we oude bekenden tegen, met een nakomertje of een tweede leg, maar dat is toch anders. De droom dat we elkaar hier écht weer zullen ontmoetten heb ik nu voorgoed laten varen.
De basis van ons kamp is gebouwd op jarenlange teleurstellingen en de bevrijdende conclusie dat het leven niet maakbaar is.
Dus wie maakt ons wat?
We bouwden op in een wereld die finaal afgebroken werd.
Groeiden nader tot elkaar terwijl 1,5 meter de norm was en werden overspoeld met vertrouwen en liefde in een tijd waarin wantrouwen en angst de boventoon voerden.

Ach, Kamp Kindervreugd.
Het was ongelooflijk dat ik mijn droom in vervulling zag gaan, maar het brak mijn hart dat mijn lotgenoten geen lotgenoten meer waren. Ik durfde eerst niet te vertellen dat ik onderweg was. Durfde niet te klagen over de angsten, de onzekerheden, de irritaties en de frustraties.
Dankbaarheid is de lat en ik mag er niet aan onderdoor gaan.
Maar het is waar.
Alle verantwoordelijkheden, de eeuwige overprikkeling, het slepende slaaptekort zijn overweldigend.
Net zoals de diepte van mijn liefde, de veerkracht van mijn geduld en de verrassende vertedering die me dagelijks overvalt.
Moeder zijn is het meest intense, non dualistische dat ik ooit heb meegemaakt in mijn leven.
Het is voor altijd en/en.
Moe en tóch de energie vinden om de dag met ons vaste bedritueel af te sluiten.
Boos en tegelijkertijd de lachkriebels voelen omdat ze me verrast met een grappige uitspraak.
Overprikkeld zijn en haar toch dichtbij me willen houden omdat ik zo geniet van haar geklets en haar gekke acties.
Gefrustreerd zijn en dankbaar.
Uitkijken naar de toekomst en weemoedig terugkijken naar haar babytijd.

Omringt door een spiegeltje dat me haarfijn aanvoelt, uitvergroot en terug spiegelt wat ik misschien liever niet had willen zien.
De flonkering in haar ogen die een heuse spotlight wordt als ik haar aan het einde van de dag op kom halen.
Hoe ze me dan in de armen vliegt en in het volle licht van haar liefde zet.
Gewoon, omdat ik er ben.
Het eindeloze oefenen met zachter zijn voor mij en mezelf de liefde te gunnen die ik haar zo moeiteloos geef.

“Voor eeuwig en altijd”

De paradijsvogel gevlogen

De zon strekt zich uit
ik probeer me te warmen aan de laatste stralen
Zij heeft me leren houden van dit seizoen
Van het oogsten in de eindigheid
Van het bewonderen van vergane schoonheid
Van het omarmen van het loslaten in al haar kleuren
Van haar leerde ik de storm te accepteren
En mezelf niet naar buiten te sturen als het van binnen stormt

Het is al gebeurd
De donkerte snoept stukjes van de dag af.
Steeds later licht, steeds eerder donker
De kou verweeft zich subtiel met de warmte
Sommige bomen zijn hun blad al verloren
De straten ritselen van verlies
De lucht is strak en droog
Maar de tranen al hangen in de lucht

Ik draaf rond
Als een kip zonder kop die haar ei niet kan leggen
Rondjes om de hete brei
Of om de koude realiteit
De storm steekt op van binnen
Ik ren naar buiten met paraplu en zuidwester
Om de regen te ontwijken die van binnen valt

Ik struisvogel
Steek mijn kop in het zand
Verstrooid, verstopt en vol in ontkenning
Ik wil niet weten
Ik wil niet voelen
Ik wil haar niet loslaten
Voor mij blijft het altijd zomer

De zomer van klepperende slippers
Van lachsalvo’s in een veel te warm lokaal
Van yoga op hyperspeed op een nineties party met beenwarmers en zweetbandjes
Van serieus voor jezelf zorgen maar jezelf niet zo serieus nemen
Van rode lippenstift en luipaardprint overal

Zij gaf mij herfst
Ik beschreef haar winter
Hoe bitter het leven smaakte, hoe zuur de tegenslagen
Hoe behendig ze de tegenslagen omboog in lessen, anekdotes, of taboedoorbrekende monologen.
Hoe haar leslokaal zich uitbreidde over het hele land

Het leven nam haar keer op keer te grazen, maar zij liet zich niet aan de kant schuiven.
Zij streed niet, ze speelde.
Stiftte haar lippen rood, showde haar outfit van de dag, trok haar panterprintje recht en ging door
Op haar fiets op boodschappensafari, langs haar vriendinnen van de apotheek voor een potje drugsmuur bingo
Om zich vervolgens terug te trekken in haar kussenfort om bij te komen en de wereld te laten weten dat ze kanker nog steeds genadeloos fuckt.

Ze heeft niet verloren, maar is wel voorbij
En als ik mijn kop in het zand houd,
zie ik de slingers niet
Als ik de regen blijf ontwijken,
Zie ik de regenboog niet

De paradijsvogel gevlogen
De storm steekt op
– er is geen ontkomen aan
Het is tijd om te spelen




Wij dromen vooruit


Wij dróómden vooruit,
Streken neer in de Vrijstad aan de Lek
Tussen velden en wegen
Werkten we, bouwden we en hoopten we
Op een vrije republiek
Op thuiskomen
of op naar huis gaan
Wij droomden vooruit
Maar het verleden haalde ons in
Met haar kleine weggestopte, stille dromen over…
… sudah, laat maar..
Voorwaarts moeten we gaan

Wij droomden vóóruit
Boze dromen
Volgepakt met groots gemis en sterke idealen
Gemedicaliseerd, weggesubsidieerd
omgekocht of omgelegd,
in slaap gesust met zoete beloften
Alwéér!
WIJ kenden onze plaats
Maar de toekomst riep
En het verleden schreeuwde in stilte
Zó hard dat het ons de adem benam
Maar wij rouwen niet,
Wij bouwen!

Wíj droomden vooruit
Tussen heesterhagen, touwtjes uit brievenbussen en ons pleintje voor de deur
Probeerden wij te grijpen
Wat onze opa’s en oma’s nooit hebben gehad
We volgden de verhalen van onze ouders
En verzamelden
Het zand uit de ogen
Het zout uit de wonden
Wij rouwden en wij bouwden,
Leerden langzaam te vertrouwen
Op samen én op zelf
Want wij delen om te helen

Voor jou
Dromen wij vooruit 
Eren we wat we hebben gekregen
Laten we los wat we niet meer nodig hebben
Missen we wat we ooit hebben gehad
En verheugen we ons op wat er nog gaat komen

Laat je voeden door je wortels
Baan je eigen weg naar je licht
Koester wat je gegeven is
Neem mee wat je wil doorgeven
Groei is geen verraad

Met jou
Delen we de glans na alle weerstand
Dansen we
over gebaande paden, nieuwe wegen en geslagen bruggen
Met jou
Dromen we vooruit

Van ver gekomen

7 september 2021
Onderstaand stuk heb ik geschreven naar aanleiding van een artikel in het AD van vorige week, waarin werd aangekondigd dat Rutte zal spreken bij de ‘historische herdenking’ van de aankomst van de Molukkers in Nederland.
‘De gemeenschap hoopt op erkenning en excuses.’
De aankomst van de Molukkers zal – zeventig jaar later- symbolisch overgedaan worden. Met warme woorden, een eregroet en erkenning .
Als ik sprakeloos ben, schrijf ik het van me af.

Jouw geschiedenis is slechts een draadje verweven met ons Fantastische Verhaal.
Een alinea op de zwarte bladzijde die toch niemand leest.
Oost Indisch doof of niet, wij hebben op je ingepraat dat zwijgen goud is.
Goud is voor de gehoorzamen, de gelijkgestelden en de geluksvogels.
Voor de onverschrokken zeehelden die met hun blik op de horizon de wereld veroverden.
Met Visie, Overlevingskracht en Charme grepen wij de kansen, die niemand anders zag liggen.
Het kostte bloed, zweet en tranen om te bouwen aan ons koninkrijk.
Maar wij wassen onze handen in onschuld.
Jouw bloed is immers al vergoten, je zweet is weggevloeid en je tranen zijn gelaten.
Zout is het enige dat overblijft, maar dat maakt het smaakvol, toch?

Wij brachten je beschaving, onderwijs en opvoeding.
Wij leerden je te kleuren binnen de lijntjes, te leven binnen de grenzen, te denken binnen de kaders.
Door groot te dromen, zijn wij groot geworden.
Dat jij niet klein te krijgen bent, nemen we op de koop toe.
Immers, wie het kleine niet eert is het grote niet weerd.

Dus hierbij
Onze welgemeende excuses.
Een aai over je bol
Een kusje erop en klaar

Zullen we weer lief
Samen spelen en samen delen?
Ik een beetje meer dan jij?

Diep verdriet


Oktober 2020

Ik werd wakker van de krampen.
Diep in mijn baarmoeder voelde ik de samentrekkingen, niet lang daarna voelde ik hoe het bloed vloeide. Een steek in mijn hart, een drukkend gevoel op mijn borst.
Ik lag in het donker, de tranen zochten al een weg naar mijn wangen, langzaamaan kwam de maandelijkse gedachtentrein weer op gang.
Voor ze het station had verlaten, probeerde ik me om te draaien.
Stekende pijn mijn bekken, een drukkend gewicht op mijn buik.

“Ik ben niet ongesteld aan het worden – ik ben hoogzwanger.

Deze ene gedachte schoot pijlsnel mijn bewustzijn in, als een vuurpijl in een donkere nacht. Ik glimlachte.
Mijn lichaam heeft een jetlag, dat na negen maanden nog steeds niet helemaal weg is.
Mijn lichaam rouwt om verdriet dat ik niet meer hoef te dragen.
Vorige week voelde ik de stekende jaloezie toen ik een geboorte aankondiging zag. Zij was bevallen van een meisje.
Ik voelde hoe de tentakels van het groene monster zich uitrolden, klaar om zich vast te zetten aan mijn binnenkant.

‘Maar ik ben ook zwanger en over een paar dagen heb ik ook een kindje’.

De realiteit haalde mijn oude verdriet in, ik voelde hoe mijn hart weer warm en zacht werd, hoe de stekende pijn verdween en de brok in mijn keel zich weer oploste. Het is voorbij, maar nog niet over.
Een zwangerschapsaankondiging, gender revealparties, foto’s van pasgeboren baby’s. Nog steeds raken ze de kinderloze vrouw die ik eerst was.
In het begin kwam het verdriet opzetten als een storm, moest ik alle zeilen bijzetten om te kalmeren, me schrap zetten en wachten tot de wind weer zou gaan liggen.
Later vuurde mijn hoofd verlichtende inzichten af; jij bent zwanger, weet je nog? Jouw wens is nu in vervulling aan het gaan, jij bent ook al moeder!

Ze leek het niet kunnen bevatten, mijn kinderloze kant.
Durfde niet te geloven dat het écht zo is, bleef op safe spelen. Was de eerste weken doodsbang om te gaan plassen, om af te vegen en bloed te zien op het verfrommelde wc-papiertje. Keek reikhalzend uit naar de 12 weken echo, naar de 20 weken echo. Probeerde iedere beweging te registeren. Durfde geen babyspullen te kopen, vond het eng om de kamer in te richten, koos trillend een kinderwagen uit in de babywinkel.
Raakte van streek bij het idee dat de zwangerschap ooit zou eindigen, ook al zou dat juist betekenen dat haar liefste wens in vervulling zou gaan.

Ik wil al zolang zwanger zijn, dat ik niet kan geloven dat hierna nog iets komt.
Negen maanden vol hoop en vrees – maar zo anders dan die acht jaar daarvoor- met kwaaltjes – maar zo anders dan de endopijn.
We zijn er bijna, de zwangerschap is bijna klaar, lieve Muna jij komt eraan.
Ik kan nog steeds niet geloven dat dit écht is. Dat jij na de bevalling in onze armen ligt en dat wij je mogen houden, dat wij je mogen helpen groeien en jij ons
Ik kan niet geloven dat dit écht is.
Dat de kinderloze vrouw in mij onderdeel is geworden van een verleden, dat ik haar koffers mag uitpakken, haar schatten mag meenemen en de rest mag laten staan.
Dat het verdriet er mag zijn, maar dat ik het niet meer hoef te dragen, dat het niet meer hoeft te groeien, dat het geen rode draad meer zal zijn in mijn leven.

Dat het over is en nu eindelijk gaat beginnen.

Over jonge koeien en oude emmers


Het is de druppel die de emmer doet overlopen
Mijn emmer liep nooit over, want iedere keer stootte iemand em om
Per ongeluk, of expres
Uit jaloezie of onbeholpenheid
Alleen of samen met anderen
Iedere keer ging die emmer om
Iedere keer zette ik em weer overeind
Maakte ik de bodem vrij van het zand uit de ogen,
Van de stenen uit de maag
Van de borden voor de koppen
Ieder keer legde ik de lat weer wat lager

Verliet ik mijn referentiekaders, zoekend naar houvast bij anderen
Rekte ik mijn grenzen
Bemestte ik mijn begrip
Zodat ik uit iedere berg stront de hoop kon laten ontspruiten

Als ik maar harder..
Als ik maar meer..
Als ik maar beter..
Als ik maar geduldiger..

Anderen strooien als zachte heelmeesters zand in ogen
Duwen jonge koeien kopje onder in de sloot,
Gooien met modder terwijl ze hun ware aard blijven bedekken
Schreeuwen om het hardst in de hoop écht gehoord te worden

Mijn lat is hun lamp
Waar ze steeds weer tegenaan lopen
Geen wonder dat het licht niet in de ogen wordt gegund

Mijn oude emmer
Verroest, gebutst en verbogen
Is overgelopen
Want ik maakte het leven
Mijn vrede als een rivier
Mijn liefde als een oceaan
Mijn blijdschap als een fontein
Passen niet meer in een emmer

Dus hou je emmers, je koeien en wonden
Laat ze overlopen, trek ze uit de sloot, laat ze etteren of helen
Laat jezelf zien, laat jezelf horen
Of pak de borden uit de kast, plaats ze weer voor je kop
Negeer de steen in je maag en wrijf nog wat meer zand in ogen

Mijn emmers
Gaan met pensioen
Mijn stroom is niet meer te stoppen

De paradijsvogel

Buiten dendert de wereld door, binnen is alles vertraagd
Ze glijdt uit over dromen, ploetert door bergen pijn en stapels pech
Toch staat ze op, hoe vaak ze ook valt
Soms als onderwerp, soms als lijdend voorwerp, maar altijd zet ze haar woorden aan het werk

Zij brouwt van zure zaken simpelsap.
Zorgt voor haar eigen zoetheid in bittere tijden
En zelfs als er geen vruchten zijn om te plukken, blijft ze haar oogst met me delen
Knalt ze dwars door mijn scherm de ruimte in, deelt de kronkels van haar gedachten, de kartelrandjes van haar pijn
Er hoeft niets op te klaren om er te mogen zijn
Hoe hardleers ik ook ben, zij blijft het me leren

En nu is het winter
Met hand en tand verzet ik me tegen de kaalheid van haar seizoen
de rauwheid snijdt in mijn wangen en doet mijn ogen tranen
Ik wens haar lente
Waar de lucht vol leven is en knoppen staan te popelen om op te bloeien.
Ik wens haar eindeloos warme zomeravonden, waar we kunnen dansen in ons hemd en klepperend op onze slippertjes weer naar huis toe slenteren.
Ik wens haar herfst
Zodat zij zich kan laven aan de goudgele gloed en haar zorgen als blaadjes van zich af kan laten dwarrelen
En toch is het winter

Zij zegt dat zij niet sterk is, geen vechter en geen inspiratiebron is.
Maar in de diepste donkerte, blijft ze lichtpuntjes scoren
Rijgt ze aan elkaar en blijft ze met mij delen
zodat ik niet alleen haar, maar ook mijn eigen licht kan zien schijnen.
Ieder keer opnieuw

Welk seizoen het ook is,
Welk seizoen het ook mag worden,
Niets neemt haar af wat ze voor mij altijd zal zijn.

Ps. Ben je benieuwd naar het verhaal achter mijn Simpelsapjes?
Volg me dan op Facebook of Instagram.

Daar licht ik regelmatig een tipje van de sluier op. 😉

Ik ben haar thuis

Ik ben haar thuis
Eerst van binnen, nu van buiten
Droomt ze op het ritme van mijn hart
Met haar ogen dicht loopt ze met haar vingers langs de lijnen van mijn lijf
Zoekend naar ruimte
Zoekend naar houvast
Zachtjes smakt ze tussen mijn borsten
Waar het smaakt naar tranen
Waar ruikt naar groei
Zij weet niet waar ze eindigt
Of waar ik begin

Ik ben haar thuis
Met haar ogen half gesloten
Drinkt ze van mij
Slokt ze gulzig het leven op
Met een vuist in de lucht
Mompelt ze dromerig voor zich uit

Ooit
Zal het leven naar meer smaken
Zal ze zich met hand en tand verzetten
Tegen mijn huid, mijn haar en handen
Zal ze zich afzetten
Precies weten waar zij wil eindigen
Niet beseffend dat ook ik ooit zo ben begonnen

Ooit
Zal ze het avontuur ruiken
En op eigen benen willen staan
Ze zal verhuizen

Maar dat is ooit
Nu ben ik haar thuis
Nu draag ik haar op handen
Eerst van binnen, nu van buiten
Straks op afstand,
Maar voor altijd dichtbij mijn hart


Afscheid na acht jaar

Acht jaar lang was ze bij me.
Eerst op kleine flitsbezoekjes, vergezeld door haar vriendin.
Daarna kwam ze vaker alleen. Op de thee, om vervolgens te blijven plakken tot na het avondeten. Later rolde ze haar slaapzak pontificaal in mijn kamer uit en bleef ze logeren.
Ik heb haar nooit uitgenodigd, nooit gevraagd te blijven.
Ik heb haar nooit verteld waar ik woon, of de sleutel gegeven.
Het maakte niets uit. 

Soms deed ik of ik niet thuis was.
Deed ik de lichten uit en kroop ik met mijn ogen dicht in bed.
Als ik mijn ogen open deed, stond ze er weer met al haar bagage.
Soms blokkeerde ik de deur.
Chantte ik positieve affirmaties, wrong ik me lenig in allerlei bochten om haar te ontwijken.
Soms probeerde ik haar te verleiden.
Masseerde ik haar zachtjes terwijl ik lieve woorden fluisterde.
‘Jij bent goed zoals je bent’  of ‘Het leven met jou is een avontuur’.
Ik kookte eindeloos veel gezonde maaltijden, pompte haar vol met vitaminen, in de hoop dat ze fit genoeg zou worden om te vertrekken.
Het maakte niets uit.

Ze bleef.
Weken werden maanden, maanden werden jaren.
Haar slaapzak ruilde ze in voor mijn bed.
Ze verfde de muren, hing andere gordijnen op en pikte mijn favoriete plek in op de bank.
Soms ging ik weg.
Smeet ik met geld om zo ver mogelijk van haar vandaan te zijn.
Stippelde ik ingewikkelde routes uit, om op de plaats van bestemming erachter te komen dat ze gewoon met me was meegereisd.
Soms vulde ik mijn hoofd met nieuwe plannen, zodat er voor haar geen plek was.
Een boek, een bedrijf, een andere baan, een ander leven, een ander bestaan.
En als ik dan s’nachts in mijn bed lag, moe van al het plannen, schoof ze lepeltje lepeltje tegen me aan en sloeg ze haar armen om me heen.

Moederdag
Mijn verjaardag
Op vakantie
Met kerst en met nieuwjaar
Ze bleef
Ze bleef
Ze bleef

Later bleef ik ook
We praatten nachtenlang
(Ze was best grappig)
We zochten naar lotgenoten
(Blijkbaar waren we niet alleen)
We deelden onze verhalen
(Wat een avonturen!)

Ballonnetjes van hoop hingen gemoedelijk aan slingers van verdriet
Hoe vaak zij ze ook doorprikte
Ik blies er toch altijd weer eentje op
Weken werden maanden, maanden werden jaren
Langzaam werd het goed zoals het was

‘Nou, dan ga ik maar…’
Kordaat staat ze op en loopt naar de deur.
De slingers wapperen in haar voorbijgaan.
Eigenlijk wil ik haar tegenhouden
Ik weet wat ik heb
Ik weet niet wat er zal komen
Het is toch goed zoals het is?
Maar ze staat al bij de deur
En ik kijk stiekem al uit naar de volgende gast

Dag Miss Kinderloos,
Tot nooit meer ziens.