Ik ben haar thuis Eerst van binnen, nu van buiten Droomt ze op het ritme van mijn hart Met haar ogen dicht loopt ze met haar vingers langs de lijnen van mijn lijf Zoekend naar ruimte Zoekend naar houvast Zachtjes smakt ze tussen mijn borsten Waar het smaakt naar tranen Waar ruikt naar groei Zij weet niet waar ze eindigt Of waar ik begin
Ik ben haar thuis Met haar ogen half gesloten Drinkt ze van mij Slokt ze gulzig het leven op Met een vuist in de lucht Mompelt ze dromerig voor zich uit
Ooit Zal het leven naar meer smaken Zal ze zich met hand en tand verzetten Tegen mijn huid, mijn haar en handen Zal ze zich afzetten Precies weten waar zij wil eindigen Niet beseffend dat ook ik ooit zo ben begonnen
Ooit Zal ze het avontuur ruiken En op eigen benen willen staan Ze zal verhuizen
Maar dat is ooit Nu ben ik haar thuis Nu draag ik haar op handen Eerst van binnen, nu van buiten Straks op afstand, Maar voor altijd dichtbij mijn hart
Acht jaar lang was ze bij me. Eerst op kleine flitsbezoekjes, vergezeld door haar vriendin. Daarna kwam ze vaker alleen. Op de thee, om vervolgens te blijven plakken tot na het avondeten. Later rolde ze haar slaapzak pontificaal in mijn kamer uit en bleef ze logeren. Ik heb haar nooit uitgenodigd, nooit gevraagd te blijven. Ik heb haar nooit verteld waar ik woon, of de sleutel gegeven. Het maakte niets uit.
Soms deed ik of ik niet thuis was. Deed ik de lichten uit en kroop ik met mijn ogen dicht in bed. Als ik mijn ogen open deed, stond ze er weer met al haar bagage. Soms blokkeerde ik de deur. Chantte ik positieve affirmaties, wrong ik me lenig in allerlei bochten om haar te ontwijken. Soms probeerde ik haar te verleiden. Masseerde ik haar zachtjes terwijl ik lieve woorden fluisterde. ‘Jij bent goed zoals je bent’ of ‘Het leven met jou is een avontuur’. Ik kookte eindeloos veel gezonde maaltijden, pompte haar vol met vitaminen, in de hoop dat ze fit genoeg zou worden om te vertrekken. Het maakte niets uit.
Ze bleef. Weken werden maanden, maanden werden jaren. Haar slaapzak ruilde ze in voor mijn bed. Ze verfde de muren, hing andere gordijnen op en pikte mijn favoriete plek in op de bank. Soms ging ik weg. Smeet ik met geld om zo ver mogelijk van haar vandaan te zijn. Stippelde ik ingewikkelde routes uit, om op de plaats van bestemming erachter te komen dat ze gewoon met me was meegereisd. Soms vulde ik mijn hoofd met nieuwe plannen, zodat er voor haar geen plek was. Een boek, een bedrijf, een andere baan, een ander leven, een ander bestaan. En als ik dan s’nachts in mijn bed lag, moe van al het plannen, schoof ze lepeltje lepeltje tegen me aan en sloeg ze haar armen om me heen.
Moederdag Mijn verjaardag Op vakantie Met kerst en met nieuwjaar Ze bleef Ze bleef Ze bleef
Later bleef ik ook We praatten nachtenlang (Ze was best grappig) We zochten naar lotgenoten (Blijkbaar waren we niet alleen) We deelden onze verhalen (Wat een avonturen!)
Ballonnetjes van hoop hingen gemoedelijk aan slingers van verdriet Hoe vaak zij ze ook doorprikte Ik blies er toch altijd weer eentje op Weken werden maanden, maanden werden jaren Langzaam werd het goed zoals het was
‘Nou, dan ga ik maar…’ Kordaat staat ze op en loopt naar de deur. De slingers wapperen in haar voorbijgaan. Eigenlijk wil ik haar tegenhouden Ik weet wat ik heb Ik weet niet wat er zal komen Het is toch goed zoals het is? Maar ze staat al bij de deur En ik kijk stiekem al uit naar de volgende gast
De jaren vliegen voorbij De herinneringen vervliegen Maar kwijt bent u nooit
U zit verstopt in haar handen Die anderen leiden op het ritme van de muziek Uw schaduw trekt over zijn hoofd Waar de haargrens terugloopt en de groeven zich verdiepen U komt uit zijn mond Als hij spreekt in eenvoud om de waarheid te ontrafelen U bent verweven in haar basis Uw woorden vormden de fundering van haar bestaan U weerklinkt in zijn stilte Waarin alles al is gezegd
Kwijt bent u nooit Uw rozen kleuren nog steeds onze zomers Uw muziek weerklinkt in onze kamers Uw geurtje zorgvuldig opgeborgen in onze lades
Kwijt bent u nooit Uw adviezen lopen als rode draden door ons leven Vormen de kaders van onze daden Uw lat ligt er nog steeds Steeds weer proberen we te voldoen Ook al bent u er niet meer om te checken Of het goed is wat we doen
Nu de wereld even stilstaat, Staat die van ons op z’n kop Op Simpelsap de stilte Om mij heen de storm Jij bent de mooiste die ik ooit heb gehad Alsof al mijn creatiekracht is gestold Tot een bedje voor jou om te groeien
Ik ben geen winnaar Ook al heeft deze finish twee streepjes, En zijn er talloze hordes overwonnen Ook al viel ik vele malen en stond ik nog vaker op Ik ben geen winnaar
In 96 maanden leerde ik Blokkades doorbreken En grenzen herstellen Boog ik met mijn blote handen kaders om tot traptreden Wiebelde ik tussen hoop en vrees Steeds weer mijn weg naar boven
In 96 maanden Gooide ik de deur open Voor alle monsters Paradeerden ze voorbij, Bleef ik kijken en werd ik overladen met cadeaus Schoonde ik mijn kasten op Gaf ik hun lijken een passend afscheid Vergoot ik bloed, zweet en tranen Net zo lang tot al het oude zeer was weggespoeld Het is eindelijk voorbij
Nu de wereld op adem komt Houden wij die van ons in, Staren we ongelovig blij en dankbaar naar klein schermpje Met de twee belangrijkste lijnen van ons leven Die de deur open zetten naar ons nieuwe normaal Mijn lieve kind, De weg naar jou was lang, En nu kom je eindelijk naar ons toe
Hou je rug recht Je kin omhoog Je blik op de horizon
Mijn opa was een soldaat Hij zette zijn nu opzij om te investeren in ons later Mijn vader ambtenaar Hij pakte het later van zijn vader met beide handen aan En bouwde door Voor ade Voor mij
Kalau mau, bisa Als het niet gaat zoals het moet Dan moet het maar zoals het gaat
Mijn oma was een carrièrevrouw De tijd was nog niet toe aan haar ambities Mijn moeder een praktisch idealist De wereld was nog niet klaar voor haar visie Zij gaven me handen, voeten en vleugels Zodat ik kan grijpen, rennen en vliegen
Stel een doel Maak een plan Maju
Maar Ik val Best hard Best vaak Struikel over beloften die niet zijn nagekomen Raak verstrikt in heimwee naar een republiek dat nog steeds vecht voor haar bestaansrecht
Vervlogen dromen drukken op mijn schouders Misbruikte loyaliteit knaagt aan mijn geweten En als mijn blik dan donker wordt Lijkt de horizon verdwenen
Apa datang dari muka Ga niet aan de kant Laat je niet kennen Ga door
Maar als je vuisten steeds zijn gebald Kan je niets aannemen van een ander Als het woord altijd je wapen is Valt er niet meer te praten Als je jezelf nooit laat kennen Weet je zelf dan nog wel wie je bent?
Als je steeds maar doorgaat Voor niemand aan de kant Als jij je steeds schrap zet voor alles wat er op je afkomt Dan loop jij jezelf telkens weer voorbij
Belofte maakt schuld Sta weer op Klop het stof van je kleren Apa datang dari muka Djangan unduré Maar schuif jezelf niet opzij
Maju Terus! En sta soms even stil Om van het uitzicht te genieten
Recht je rug Kijk om je heen Geniet Al harde werken van vroeger Mag nu best wat zachter zijn Toen moesten zij overleven Nu Gaat het over leven En dat Is het enige dat we hoeven te doen
Dit column heb ik voor BANGSA geschreven. Hét Molukse platform dat verbindt en inspireert. Meer weten over BANGSA? Klik dan hier om de website te bezoeken.
Vroeger.
Toen loyaliteit, vastberadenheid, doorzettingsvermogen en trots
De pilaren waren van onze identiteit.
Toen we anderen lieten bouwen op onze basis,
Gebukt gingen zodat zij boven zichzelf uit konden stijgen.
Vroeger.
Toen we ons lieten verleiden
door de wederkerigheid van kameraadschap en gelijkwaardigheid
die slechts sluiers bleken te zijn om hebberigheid te maskeren.
Vroeger.
Toen alleen daden spraken en woorden altijd tekort schoten.
Toen ze ons opsplitsen
Ons lieten vallen als bakstenen.
Onze pijn is onze wijsheid.
Onze wijsheid zo veelomvattend dat zij niet één taal is te vangen.
Daarom maken wij onze eigen mix.
Maleis, Nederlands en een beetje Engels erbij.
Zo eigen- wijs zijn wij.
Steen voor steen, breken we muurtjes af.
Verbrokkelen we maskers
Laten we ons ware gezicht zien.
Wie zonder zonde is werpe de eerste steen,
Maar wie zegt dat je moet gooien?
Wie moedig is légt die eerste steen.
Durft te bouwen aan vertrouwen,
Zichzelf te laten zien zoals hij is.
Zonder wrijving, geen glans.
Als een Kepala Batu opensplijt zie je de diamant die van binnen uit schittert.
Wie zegt dat koppen moeten rollen?
Trek die stenen onder dat voetstuk vandaan,
bouw die trap, klim omhoog.
Vroeger was van hen,
Nu is van jou.
Steek je nek uit, deel je ambities
struikel over de lat die je zo hoog hebt gelegd,
Zodat je kunt leren op te staan.
Maak je los van steeds hetzelfde liedje
Om de melodie van je eigen hart te ontdekken.
Durf vrij te breken
Te dansen op het ritme van je eigen dromen.
Vind in jezelf wat je altijd in anderen zocht.
Als jij jouw verhaal owned,
wiens erkenning heb je dan nog nodig?
De waarde die je van anderen probeerde te krijgen,
Zal zo jouw eigen-waarde worden.
Ik wens je de woorden, om de verhalen te vertellen die jij wil laten horen. Zodat ze in kunnen haken op alle verhalen die aan ons doorgegeven zijn, Ze trots als één front kunnen blijven groeien. Het beste van twee werelden in de mix. Dat zijn wij. BANGSA
Dit column heb ik voor BANGSA geschreven. Hét Molukse platform dat verbindt en inspireert. Meer weten over BANGSA? Klik dan hier om de website te bezoeken.
In de film weet ik het vaak al te voorspellen. De schijnbaar kleine aanleiding die leidt naar de alles veranderende plottwist. Die ene blik, interactie, of handeling die ervoor zorgt dat het treintje richting een happy end in beweging komt. Het hoofdpersonage komt tot een besef, de stukjes vallen op hun plek en het verhaal kan niet anders dan afsluiten met een mooie eindscène. Strikje eromheen en klaar. Soms hang ik als een helikopter boven mijn eigen leven, probeer ik in alle warrigheid een rode draad te ontdekken. Iedere keer raak ik met mezelf in de knoop. Ik voorzie kleine, schijnbaar onbenullige dingen van commentaar, beoordeel ze als de voorbode die ervoor zal zorgen dat ons verhaal van ongewenste kinderloosheid eindelijk eindigt met een baby.
Natuurlijk werd ik deze keer ongesteld, na onze reis in Indonesië moest mijn lijf eerst landen, eerst alle emotie en gebeurtenissen verwerken en dan zal ik volgende maand vast… Als ik deze maand zwanger word, ben ik uitgerekend rond mijn verjaardag. Als ik 33 word op de 22ste, dan zal het kindje komen. Logisch dat ik nu niet zwanger ben, ik ben ook veel te gestrest na zo’n hectisch jaar. Volgend jaar wordt vast anders.. Kerskindjes, lentebaby’s, zomerkinderen of een baby in de herfst. In mijn scenario’s heb ik ze allemaal gehad. Ging ik zwanger op vakantie, werd ik zwanger op vakantie, of deden we nog even een laatste trip naar zee voordat de kleine zou komen. Dit zou de verandering zijn van ons verhaal, ik wist het zeker. Ik moest eerst even ontgiften, een nieuwe baan, een emotionele horde over, een trauma verwerken, gezonder eten, lichamelijk in balans komen, geestelijk in balans komen, spiritueel in balans komen, de hele balansbullshit loslaten en ‘gewoon leven.’ Hij moest eerst meer balans op zijn werk, deze levensles onder de knie krijgen, meer sporten, meer energie, meer daadkracht, of juist meer rust. We moesten eerst nog aan onze relatie werken, de tuin doen, naar zijn familie, naar mijn familie, een retraite, meer ruimte in ons leven, meer bewustzijn, minder bewustzijn. We vinken alle puntjes af, werken alle lijstjes door, zoeken naar nieuwe doelen, taken of voorwaarden om aan te voldoen. Alles voor een plottwist, maar ons verhaal blijft onveranderd.
Wij zijn 93 maanden en meer dan honderd scenario’s verder. De baby’s die tegelijkertijd met mijn kinderwens werden geboren, gaan naar school en halen hun zwemdiploma’s. Complete gezinnen zijn er in die tijd gevormd, complete huwelijken en relaties zijn gestrand. Een streepje, blijft een streepje. Waar eerst hoop en wanhoop was, is er nu niets. De scenario’s sterven langzaam uit, mijn helikopter blijft steeds vaker aan de grond staan. De Grote Leegte die op me af denderde als ik dacht aan een later met z’n tweeën, verandert steeds meer in De Grote Opluchting. Geen hoop, geen testen, geen scenario’s, geen kinderen. Gewoon dit, gewoon wij. Genieten van elkaar, onze relatie, onze vrijheid en onze levensstijl. Verdiept en verbonden door het verdriet dat er nog steeds doorheen golft, dat er altijd doorheen zal golven. Soms kabbelend, soms heftig als een tsunami.
Nou, als dit geen voorbode is van een plottwist, dan weet ik
het ook niet meer.
Iedere eerste week van november krabt verdriet aan mijn deur, zachtjes maar beslist. Als een koppige kater die binnengelaten wil worden na een wilde nacht op straat. Ik wil niet opendoen. Ik wil het niet weten. Ik wil de jaren niet tellen.
Wie ben ik om verdriet te hebben? Wie ben ik om jou te missen? Ik voelde me schuldig om mijn tranen, beschaamd om mijn verdriet. Wij zagen elkaar al jaren niet meer, maar toch hoor je bij mij. Achteloos ging ik ervan uit dat onze wegen elkaar wel weer zouden kruisen, wij elkaar wel weer zouden zien. Jij moest de liefde van mijn leven nog keuren, ik wilde jouw nieuwe trots bewonderen en misschien zou ik zelfs durven instappen en een rondje met je rijden. Maar dat alles was voor later, nu waren we druk met andere dingen. En toen hield jouw later op. Tolde mijn nu om haar as omdat ik niet kon bevatten dat jouw weg kon doodlopen zonder het mijne ooit nog te kruisen.
Weet je nog, vroeger op de fiets? Jij bij mij achterop –jij was de enige jongen die dat mocht – en hoe je me altijd aanspoorde om sneller te fietsen? Mijn tempo schoot jammerlijk tekort bij de snelheid van jou plannen. Ruilen deden we niet, jij was te lui om te fietsen, ik te bang om bij jou achterop te zitten.
Ik kom niet meer in jouw straat. Onze vriendin is verhuisd en begint een nieuw leven. Ik ben nog steeds geen moeder, maar heb iedere dag acht kinderen. In de wildebrassen en druktemakers zie ik een beetje van jou. Voor hen is mijn hart een beetje zachter, mijn geduld een beetje meer. Bij mij mogen zij wel achterop.
Vroeger was ik een jaar ouder dan jij. Nu elf. Het blijft soms echt niets aan zonder jou.
Ze staat onderaan de heuvel. Haar lichtroze jasje heeft zwarte vegen en haar blonde haren zijn aan haar wangen geplakt. De woorden zijn er niet, maar de boodschap komt luid en duidelijk over. Ik zucht. Zo gaat het al de hele dag. Als ze de pop niet aangekleed krijgt, als haar stoel aangeschoven moet worden, als ze haar schoenen niet uitkrijgt of haar jas niet aan..één geluidje van haar is genoeg om mij in beweging te dwingen.
‘EH! EH! EH!’ Ik heb de pop aangekleed, de stoel aangeschoven, haar schoenen uitgetrokken en haar jas aan. Ik antwoordde haar lief, geduldig, kortaf, of niet, maar deed telkens wat ze wilde. Deze keer probeer ik haar te negeren. Ik doe een dappere poging om me op de andere kinderen te concentreren, maar binnenin begint het te kriebelen. Gevoelens van ergernis krabben zacht maar zeker de zorgvuldig geplamuurde glimlach van mijn gezicht af. Haar bleke gezichtje is vuurrood aangelopen, haar handjes zijn tot vuistjes gebald, ze trilt. De eerste keer hield ze de verkeerde kant van de reling vast en kon ze de weg niet vinden. De tweede keer verloor ze haar evenwicht en rolde ze de helling af. De derde keer liepen twee enthousiaste klasgenootjes haar pardoes omver.
‘EH! EH! EH!’ Ik kijk naar mijn voeten, draai de punten van mijn schoenen nog wat verder de aarde in. Koppig probeer ik haar aanhoudend gedrein te negeren en ik dwing mezelf te genieten van de zachte zonnestralen op mijn gezicht. Het lukt niet. Zij staat te stampvoeten en in mijn hoofd buitelen de gedachten over elkaar heen. ‘Kind ga in vredesnaam iets anders doen. Je ziet zelf toch ook wel dat het je niet lukt. Je bent nog veel te klein om zo hoog te klimmen! Pas op, dalijk val je weer naar beneden! En wat zullen je ouders wel niet denken als je zo vies en huilerig naar huis gaat straks?!’ Ik zucht nog eens. Wat ik ook doe, wat ik ook het zeg, het kan haar toch niets schelen.
‘EH! EH! EH!’ Het kan haar niet schelen dat haar al drie keer niet is gelukt. Ze kan eens niet tellen. Het kan haar niet schelen dat haar leeftijdsgenootjes moeiteloos hun weg naar boven weten te vinden. Ze ziet hen niet eens klimmen. Het kan haar niet schelen dat andere kinderen haar hebben zien vallen of struikelen. Onderweg naar boven is ze toch alleen met zichzelf bezig. De zon trekt weg en ik voel kleine druppels op mijn haren vallen. Ze blijft staan, blijft naar me kijken en blijft stampvoeten. Even kom ik in de verleiding om haar op te pakken en ver van de glijbaan weer neer te zetten. Haar toe te snauwen dat ik he-le-maal GEK word van haar ge-EH, dat ze die helling helemaal niet op kan, dat ze niet zo moet drammen en beter iets anders kan bedenken om te doen. Hoe vaak heb ik mijn fouten geteld en mezelf afgesnauwd dat ik het niet kan? Hoe vaak heb ik mezelf vergeleken met anderen en mezelf verweten dat ik niet zo moet drammen? Hoe vaak heb ik me geschaamd omdat ik dacht dat anderen naar me keken als ik onderuit ging? En hoe vaak heb ik van mezelf geëist dat ik beter iets anders kon bedenken om te doen? ‘EH! EH! EH!’ Ik pak haar niet op, ik snauw haar niet af. Ik kijk alleen naar haar. Een stampvoetend minimeisje onderaan de heuvel dat weigert op te geven tot ze van de glijbaan kan. Als ik naar haar toe loop, grijpt haar zanderige handje meteen de mijne vast. Samen stijgen we op. Zij naar glijbaan, ik boven mezelf uit. Zij giechelt, ik lach. ‘Wie het eerst beneden is!’
De kastdeur die ik al zolang verborgen probeer te houden, opent. Woorden kriebelen aan de randen, vinden de kier in het kozijn en wiebelen tot het loskomt. Langzaam vind het licht zich een weg naar binnen, de stofjes dansen in het zachte schijnsel. Hier is het kerkhof van de woorden die ik heb weggedrukt. Hier liggen de herinneringen begraven die ik nooit heb gewild. Hier staan schuld en schaamte zij aan zij, verbroederd met taboe en teleurstelling blokkeren zij de deur, die ik afsluit met een lach en een knik.
Zij gaan dit ontkennen. Zij willen het niet weten. Zij kunnen het niet begrijpen. Zij zullen me hierop afrekenen.
Als ik opendoe, zullen zij de ruimte bestormen en toe-eigenen. Zal ook dit hoekje in mijn hoofd gebogen moeten worden, zodat het kan opgaan in de afgeronde som der delen die nog steeds na al die jaren in hun voordeel werkt. Dus ik lach lief en ik knik kort. De deur blijft verborgen.
White gaze White Supremacy White fragility White guilt
De woorden ontrafelen patronen die ik het liefste niet wil zien. Het is te heftig, te wreed, te allesomvattend, te normaal. Ik kijk niet weg, maar druk weg.
Doe niet zo gevoelig Ach, je wéét toch wat ik bedoel? Of je nou zwart, wit, geel, rood of pimpelpaars bent Wij zijn allemaal mensen
Ik masseer de spanning zachtjes uit de zinnen, zodat mijn gezicht weer zacht en soepel word en ik weer lief kan lachen. De plooien weer even gladgestreken, de boosheid weer even uitgesteld. Maar het knaagt aan me en vreet me op. De gesplitste manier van denken. Het trippelen op eierschalen om blauwe plekken op witte blazoenen te voorkomen. Het draaien en dansen in de dramadriehoek die deze giftige patronen blijft voeden, dienen en versterken.
Het ontkennen en aanvallen Het gaslighten Het entitlement Het verdelen en het heersen
De woede en het onrecht borrelen, bereiken steeds nét niet hun kookpunt. Het verdriet en de kwetsbaarheid die daaronder schuilen kan ik nog steeds niet aanraken.
Mijn deur is open. Op een kiertje, maar toch. Ik veeg de stofvlokken van mijn kastdeur af, wrik aan het bordje aan de deur. ‘Coloured people only’ Het is tijd om open te breken.